Landgoed Heerlijkheid Eck en Wiel is gelegen aan de rand van Eck en Wiel, een dorp in de gemeente Buren in de Nederlandse provincie Gelderland.
Het dorp Eck en Wiel bestaat uit de voormalige buurtschappen "Eck" en "Wiel". De oudste vermelding van Eck dateert uit 953 en komt voor in een 11e eeuwse kopie-oorkonde. De naam Wiel komt in 1347 voor het eerst voor.
De naam Eck komt van het oud-Nederlandse woord Eki en/of het Oudnoorse woord Ekja. Eki zou "hoeks" (grond) kunnen betekenen want het is als een hoek tussen de dorpen Maurik en Ingen in gelegen. Maurik heeft een veld (uitgestrekte, landwaarts in gelegen weidestreek), en Ingen heeft een veld. Deze twee velden, het Maurikse en het Ingense, sluiten zich achter Eck, dat geen zoodanig veld heeft, aaneen. Ekja betekent wagenspoor. Dat kan dan een verwijzing zijn naar een oude doorgaande route over de oeverwallen langs de Rijn.
De naam Wiel kan men in verband brengen met het oud-Hoogduitse Wella = fluvius, stromend water, zodat de naam dan oorspronkelijk "Wel" geweest is, die in Welie kan zijn vervormd - gelijk aan de "Welietiend" (een winstbelasting uit de Middeleeuwen gelijk aan een tiende van de opbrengst) die zich over verschillende landerijen langs de Rijn uitstrekte en werd geheven rondom de plaats van het vroegere Huis te Wiel. Bij Wiel kun je ook denken aan een echt "wiel" of "rad" wat leidt tot "wenteling"of "kromming" met een zinspeling op de sterke kromming van de Rijn terhoogte van Eck en Wiel toen deze kronkeling nog veel sterker was en aan de kant van Amerongen veel dieper landinwaarts vloeide tot dicht aan het Kasteel Amerongen. Het woord Wiel kan ook duiden op een oude dijkdoorbraak waardoor vaak diepe plassen ontstonden. Anderen geven de voorkeur aan Wiel = Wie'e loo wat het wijde water betekent zodat met Eck en Wiel een "hoek grond aan het wijde water" (de Rijn) werd aangeduid.
Het dorp Eck en Wiel behoorde van 1811-1998 tot de gemeente Maurik in de Neder-Betuwe. Sinds 1999 maakt het deel uit van de gemeente Buren. In 2007 had Eck en Wiel inclusief de verspreide huizen eromheen 1740 inwoners.
Met "heerlijkheid" werd het gebied aangeduid waar bepaalde rechten betrekking op hadden.
Om hun gebied beter te kunnen besturen, waren de graven en hertogen in de Middeleeuwen ertoe over gegaan bevoegdheden te verdelen onder hun politieke bondgenoten. Zij scheidden een deel van hun rechtsmacht af en gaven dit als heerlijkheid in leen uit aan een leenman. De leenman verkreeg hiermee van de leenheer allerlei rechten binnen de heerlijkheid: het recht om belastingen te heffen, om een schout aan te stellen, etc. Zo creëerden de graven gebiedjes (heerlijkheden) die onafhankelijk bestuurd werden. In ruil voor deze voorrechten was de leenman trouw verschuldigd aan zijn leenheer. Hij beloofde de graaf in tijden van oorlog bij te staan. Overleed een leenman, dan moest zijn zoon eerst door de graaf beleend worden, om de heerlijkheid van zijn vader over te kunnen nemen. Dit systeem van het in leen uitgeven van overheidsmacht duidt men aan met feodalisme of leenstelsel.
Binnen de heerlijkheid was de heer gerechtigd om lokale overheidsdienaren en gezagsdragers (zoals een meier, baljuw of schout) te benoemen. In het bijzonder het benoemen van deze ambtenaar (een soort burgemeester, politiecommissaris en kantonrechter in één persoon verenigt) gold als een belangrijk recht, aangezien dit inkomsten (uit rechtspleging en boetes) met zich meebracht. Een hoge heerlijkheid was in de Middeleeuwen een gebied waarvan de landsheer het halsrecht bezat; het recht om misdadigers ter dood te laten veroordelen en te executeren. De grondheerlijkheid is een lage heerlijkheid. Aan een heerlijkheid waren allerlei economische en zakelijke rechten verbonden, waarbij de heer recht had op een belasting of heffing. De belangrijkste inkomstenbron van een heerlijkheid was wellicht het pachtgeld van grondstukken die als landbouwareaal deel uitmaakte van de heerlijkheid.
Adellijke families hadden vrijwel altijd heerlijkheden in bezit. Heerlijkheden waren voor de adel een bron van status, inkomsten en macht. Daarnaast waren zij van belang voor de familie, omdat die een deel van haar identiteit aan de heerlijkheid ontleende. Idealiter hadden edelen namelijk in de heerlijkheden die zij bezaten een gelijknamig kasteel of een quasi-verdedigbaar herenhuis staan, dat zij althans een deel van het jaar bewoonden en van generatie op generatie overdroegen. En adellijke families noemden zich vaak naar de heerlijkheid die zij in bezit hadden. Adellijke families verkochten heerlijkheden dan ook alleen in uiterste nood.
In 1795 vielen Franse legers de Republiek binnen. De heerlijkheden werden omgedoopt tot "gemeenten" en alle rechten van de heer werden afgeschaft. Na het vertrek van de Fransen herstelde koning Willem I een aantal van de heerlijke rechten. Maar de belangrijkste (zoals het recht om de schout te benoemen) kwamen niet terug. De nieuwe grondwet van 1848 en de daaruit volgende gemeentewet maakten een einde aan vrijwel alle heerlijke rechten. Het visrecht bleef bestaan als zakelijk recht. Het collatierecht (het recht van inspraak in de benoeming van een predikant) werd pas in de 20ste eeuw afgeschaft. Met het afschaffen van de heerlijke rechten in 1848 waren de Middeleeuwen pas echt voorbij.
Als eerste heer Van Eck staat bekend Bartholomeus van Pantaleon die zich noemde naar zijn bezitting "van Eck". Barthold werd geboren in 1224 en overleed op 12 maart 1304 te Eck - ruim 80 jaren oud!
Barthold werd tijdens de belegering van Aken in 1248 tot ridder geslagen en trok zozeer de aandacht van de Graaf van Gelderland dat deze hem meenam naar Gelderland en hem de taak gaf zijn zoon Reinald I op te voeden. Door toedoen van de Graaf trouwde Barthold in 1266 met Walburgis, dochter van Saffencijn heer van Mauderick (Maurik). Ter ere van dit huwelijk schonk de vader van de bruid hem de buurtschap Eck. In 1288 benoemde Reinald I - inmiddels volwassen - Barthold tot zelfstandig heer van Eck en verhief die plaats tot een vrije heerlijkheid met hooge- en lage jurisdictie.
Barthold bouwde een kasteel op de plaats van het huidige Huis te Wiel. Na zijn dood werd Barthold als heer Van Eck opgevolgd door de oudste van zijn 8 zonen, Gerhard van Eck die werd opgevolgd door zijn zoon Barthold van Eck. Het kasteel werd in 1361 compleet verwoest door indringers en in 1390 was Barthold als gevolg van geldnood genoodzaakt de Heerlijkheid Eck en Wiel te verkopen aan (zijn neef) de heer van Culemborg.
Van 1390 tot 26 maart 1668 was de Heerlijkheid Eck en Wiel in eigendom van de Heren van Culemborg totdat de 16e heer Van Eck de Heerlijkheid verkocht aan de familie Van Broeckhuysen (destijds rechter en burgemeester van Tiel). Hier hoorde ook Huis te Wiel bij dat inmiddels was herresen op de plek van het oorspronkelijjke kasteel. In 1680 werd Huis te Wiel aanmerkelijk vergroot en naar verluid leek het volmaakt op het Huis te Rijsenburg Driebergen). In 1840 werd het uiteindelijk afgebroken en verrees in 1841 de huidige monumentale T-boerderij op Huis te Wiel.
Vervolgens kwam de Heerlijkheid Eck en Wiel in 1693 in handen van Adam van Delen - de 19e heer van Eck en Wiel naar wie ook een straat in Eck en Wiel is vernoemd. Vervolgens ging de Heerlijkheid Eck en Wiel via vererving en huwelijken achtereenvolgens over naar de families Van Wijhe en Van Neukirchen.
In 1795 werden de heerlijken rechten afgeschaft voorzover die bestonden in het aanstellen van personen tot ambten en bedieningen, maar uitgezonderd het collatie- en agreatierecht uitgezonderd (het recht van inspraak in de benoeming van een predikant). Bepaalde heerlijken rechten werden nog lange tijd uitgeoefend (zoals jachtrecht, visrecht, tienden, etc.).
Het gebied waarover de heerlijkheidsrechten van de Heerlijkheid Eck en Wiel zich uitstrekten betrof naar alle waarschijnlijkheid de gehele gemeente Eck en Wiel. De volgende pagina toont de kadastrale kaart per 1811 van de gemeente Eck en Wiel nadat de heerlijkheidsrechten (gedeeltelijk) waren afgeschaft.
Dit was echter niet gelijk aan de eigendom van de grond die de houder van de Heerlijkheidsrechten bezat. Uit een akte van 13 december 1771 is op te maken dat: "neffens het HeerenHuys en Hoffstad met die daertoe gehoorenden stallingen, koetshuys, tuynen, boomgaarden, allëes en verdere plantagien, gragten en visserijen, met en neffens ses en dartig mergen bouw- en weylanden daeronder begrepen, ongenveer eenen mergen boomgaerd met bepotinge en beplantinge daerop staende, zo groot en kleyn dezelve rondsom voorss. Huyzinge gelegen zijn, etc. etc."
Het grondbezit van de Heerlijkheid Eck en Wiel lijkt dus ondermeer te hebben bestaan uit de monumentale boerderij aan de Rijnbandijk 5 (het vroegere rentmeestershuis en lokaal ook bekend als "De Dijk" of "Het Wijnhuis") en het kasteel op de plaats van het huidige Huis te Wiel. De genoemde oppervlakten betrof 36 morgen aan bouw- en weiland. Met een "morgen" werd een gebied aangeduid dat in een ochtend kon worden geploegd. De precieze grootte was echter streekgebonden. De Rijnlandse morgen komt overeen met 8516 m2. De genoemde oppervlakte komt dus overeen met 30.6 hectare bouwland gelegen rondom Huis te Wiel.
De percelen van Landgoed Heerlijkheid Eck en Wiel maakten vroeger deel uit van het grondbezit van de Heerlijkheid Eck en Wiel en zijn sinds het begin van de vorige eeuw in eigendom van de familie Van Beekhoff.